De koloniale stem van Aletta Jacobs

aletta jacobs en carrie chapman catt staan met bagege en omstanders op het station van shanghai

Foto: Aletta Jacobs en Carrie Chapman Catt op het station van Shanghai, 1912, fotograaf onbekend, Collectie IAV-Atria

Bron: Reisbrieven uit Afrika en Azië door Ena Jansen, vertaling: Mischa Hoyinck, Online artikel uit LOVER 1997/4

Aletta Jacobs is de meest beroemde feministe uit de Nederlandse geschiedenis. Ze staat bekend als eerste vrouwelijke dokter en als vurig pleitbezorgster van kiesrecht voor vrouwen. Begin 20ste eeuw maakte Jacobs een wereldreis om de kiesrechtstrijd ook buiten Europa aan te wakkeren. Ena Jansen las de reisbrieven die ze schreef vanuit Zuid-Afrika en Nederlands-Indië. De krachtige, autoritaire houding die Jacobs als feministe zo gedenkwaardige maakte, krijgt in het licht van de koloniale verhoudingen in beide landen een wrange bijsmaak. Haar verhalen over energieke blanken, raszuivere zwarten en beschaafde inlanders verraden een onvervalste koloniale blik.

Tussen de zomer van 1911 en de winter van 1912 maakte dokter Aletta Jacobs een zestien maanden durende reis naar Afrika en Azië. Ze werd hierbij vergezeld door Carrie Chapman Catt, een rijke Amerikaanse weduwe en voorzitster van de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht. Het doel van de reis was de strijd om het vrouwenkiesrecht ook buiten Europa aan te wakkeren. Het gehoor van de dames bestond echter grotendeels uit blanke kolonistenvrouwen. Van pogingen om zwarte en Aziatische vrouwen bij hun bewustmakingscampagne te betrekken was nauwelijks sprake. Wel verrichtten de reizigsters onderweg veel onderzoek naar scholing, werk en gezondheid van de Afrikaanse en Aziatische vrouwen. Jacobs deed verslag van haar belevenissen in een serie brieven, die in 1913 werden gebundeld in Reisbrieven uit Afrika en Azië – benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen.[1]

Jacobs en Chapman bezochten Zuid-Amerika, enkele Oost- Afrikaanse landen, Egypte, Palestina, Ceylon en Brits-Indië, Nederlands-Indië, de Filippijnen, China, Japan en Rusland. Reisbrieven uit Afrika en Azië bestaat uit twee dikke delen, die samen 715 pagina’s tellen. Verhoudingsgewijs wordt veel aandacht besteed aan Zuid-Afrika en Nederlands- Indië: een blijk van Jacobs’ persoonlijke interesse, maar ook een teken van het belang van deze landen voor het Nederlandse volk aan het begin van de twintigste eeuw.[2]

Ik concentreer me in dit artikel dan ook op de brieven uit Zuid-Afrika en de Indische archipel.
De reisbrieven werden oorspronkelijk in artikelvorm gepubliceerd in De Telegraaf, een manier om de reis, die een fortuin gekost moet hebben, te financieren.[3] Kort na Jacobs’ terugkeer werden de artikelen uitgegeven in boekvorm. Naar eigen zeggen schreef Jacobs elke dag urenlang, en zijn de reisbrieven ‘daardoor (…) zuivere afdrukken geworden van de indrukken die ik ontving’. Dat de brieven bestemd waren voor een algemeen lezerspubliek, beperkte haar wat betreft onderwerpen en uitweidingen ‘die in dagbladartikelen minder op hun plaats’ zijn.[4]

De reisverslagen van Aletta Jacobs hebben echter maar weinig bekendheid gekregen en zijn nooit herdrukt.[5] Dit komt misschien doordat deze reis slechts een van Jacobs’ vele wapenfeiten was. In de collectieve Nederlandse herinnering speelt zij met name een belangrijke rol als dokter en als (binnenlands) feministe. Zoals haar biografe Mineke Bosch onlangs opmerkte, is Aletta Jacobs (1854-1929) niet meer weg te denken uit ons cultureel erfgoed.[6] Geheel tegen de tijdgeest in maakte zij haar middelbare school af, ging naar de universiteit en werd in april 1878 de eerste vrouwelijke dokter. Ze promoveerde en had vijfentwintig jaar lang – tot 1904 – een dokterspraktijk in Amsterdam. Daarna stak ze al haar energie in de strijd om het vrouwenkiesrecht, waar ze zich overigens al sinds 1883 sterk voor maakte. Pas in 1919 stemde het parlement in met het vrouwenkiesrecht en gaf Koningin Wilhelmina haar goedkeuring aan de wet. Zeven jaar voor de dood van Aletta Jacobs, tijdens de verkiezingen van 1922, mochten vrouwen voor het eerst gaan stemmen.[7] Hoewel Jacobs een buitengewone vrouw was, was ze dus geen ‘ontembare, excentrieke blauwkous’ met als enige verdienste haar reisverslagen, zoals voor andere reizende vrouwen begin deze eeuw wel eens gold.[8]

Het boek Reisbrieven uit Afrika en Azië Heersersblik

Een aantal jaar geleden publiceerde Sara Mills het boek Discourses of Difference: An Analysis of Women’ s Travel Writing and Colonialism. Hierin zijn veel post-koloniale (‘post-Said’) stand punten terug te vinden, die een bruikbaar handvat bieden voor het analyseren van Jacobs’ Reisbrieven.[9] Mills maakt een onderscheid tussen de teksten van mannen en vrouwen; de productie en receptie vond immers plaats in verschillende contexten. Teksten van vrouwen bevatten vaak een vreemde mengeling van vrouwelijkheid en kolonialisme. Vrouwelijkheid in de zin dat vrouwen niet met dezelfde onverbloemd koloniale stem spreken als mannen, noch met dezelfde ‘heersersblik’ rondkijken. [10] Kolonialisme in de zin dat de teksten van vrouwen qua inhoud en beeldspraak vaak net zo stereotiep koloniaal zijn als teksten van mannen.

Analoog aan de tegenstrijdige mengeling van feminisme en kolonialisme hadden de schrijfsters uit de negentiende eeuwen het begin van de twintigste eeuw met verschillende machtsstructuren te maken. Enerzijds werden zij als vrouwen uit de middenklasse geconfronteerd met de patriarchale macht, anderzijds oefenden zij zelf koloniale macht uit op de volken in de landen die ze beschreven. Het gelijktijdig samenvallen en conflicteren van deze twee machtsstructuren bepalen voor een groot deel de stijl van de reisverslagen die door vrouwen geschreven werden.[11]

Verschillende aspecten van Jacobs’ teksten zijn kenmerkend voor het vrouwelijk vertoog. Net als andere reizigsters kan Jacobs het bijvoorbeeld niet laten te benadrukken dat zij en MrsCatt omgechaperonneerd rondreizen en dat hen ‘desondanks’ niets overkomt. Zoals Mills stelt lijkt dit bedoeld ‘om de lezer erop te wijzen dat het gekoloniseerde land zozeer onder (…) controle is, dat zelfs vrouwen er rond kunnen reizen zonder dat de “inboorlingen” hen lastig durven te vallen’.[12] Dit geldt voor Rhodesië, waar de twee vrouwen per trein naar de Victoria-watervallen reizen. Maar nog sterker geldt het voor Nederlands-Indië, waar Jacobs zich buitengewoon ingenomen toont met het gedrag van ‘onze inlanders’ waartussen zij zich wagen. Alles lijkt veilig en onder controle. Naar aangenomen mag worden is die situatie te danken aan de alomtegenwoordige koloniale macht, die paal en perk weet te stellen aan de ‘onbeschaafde neigingen’ van de inboorlingen.

Een mooi voorbeeld hiervan is een tocht op Java. Jacobs en Catt worden elk door zes mannen gedragen in zogeheten ‘tandoes’ (draagstoelen). De tocht loopt van het bergdorp Nongko Djadjar naar de Ramboetmajo-waterval en weer terug. Als ze eenmaal veilig afgeleverd zijn bij hun hotel en op de veranda zitten, merkt Jacobs op: ‘In welk land ter wereld is het mogelijk, dat twee dames, geheel ongewapend, met een dozijn mannen uit het volk, zes uren lang door een dicht bosch durven trekken, zonder een oogenblik vrees te gevoelen, dat haar iets onaangenaams wedervaren zal.’ Vervolgens somt ze de gelegenheden op die de mannen hadden om hen iets aan te doen, om te concluderen: ‘Van een volk dat uit zich zelf zoo beschaafd is, moreel en hoog staat, kan met goede leiding wat goeds groeien. Op die leiding komt ’t echter aan.'[13]

De dag daarop breekt er muiterij uit. Jacobs reist ditmaal te paard, omdat ze de draagstoel te ongemakkelijk vindt zitten, maar plotseling weigeren de dragers die Mrs Catt vervoeren haar nog dichter bij de vulkaan Bromo te brengen. Jacobs zoekt de oorzaak van de weigering in de angst van de inlanders voor bovenaardse machten die zich in de krater bevinden. De mogelijkheid van muiterij komt niet in haar op. Dankzij deze ‘verklaring’ blijft haar rotsvaste geloof en vertrouwen in de koloniale heerschappij ongeschonden.

Wereldvreemd

Het feit dat Jacobs buitengewoon veel aandacht besteedt aan kinderen en vrouwen, en aan hun alledaagse maar daarom niet minder belangrijke levensomstandigheden, kan zeker vrouwelijk genoemd worden. ‘Onvrouwelijk’ daarentegen is dat zij slechts zeer sporadisch refereert aan haar eigen kleding en lichamelijke zwakte. In Zuid-Afrika wijt zij haar vermoeidheid steeds aan haar optreden als spreekster in het openbaar – waarachtig niet de meest vrouwelijke bezigheid in die dagen – terwijl ze in Nederlands-Indië begrijpelijkerwijs loom wordt van de hitte. Maakt ze in Zuid-Afrika nauwelijks gewag van hotelkamers en maaltijden, in Nederlands-Indië brengt ze die iets vaker te berde. Maar dan heel positief, als een indirect compliment aan de beschavende invloed van de Nederlanders.

Timiditeit en ‘supervrouwelijk’ gedrag zijn bij Jacobs ver te zoeken; haar houding is zelfverzekerd, soms zelfs bazig. Hoewel dit voor haar pleit, zal iedereen die de reisbrieven leest zich al snel realiseren dat Jacobs een veel krachtiger koloniaal geluid laat horen dan de meeste andere reisverslaggeefsters. Eenmaal in de koloniën lijkt de houding van deze voorvechtster in de strijd om het kiesrecht dramatisch te veranderen. Haar uitlatingen vertonen plotseling grote overeenkomsten met het imperialistische en nationalistische denken.

Ze beschrijft de bevolking van Zuid-Afrika en Nederlands-Indië vaak in detail, op een manier die soms zelfs etnografisch aandoet.[14] Opmerkelijk genoeg bewaart ze tegelijkertijd een grote afstand tot de mensen waarvan men – vanuit modern oogpunt – zou verwachten dat ze die als haar lotgenoten zou zien; als gemarginaliseerde broeders en zusters, mensen zonder politieke macht. Maar bij nader inzien ligt Jacobs’ autoritaire houding in het verlengde van de manier waarop ze in Europa te werk ging. Daar stond ze bijvoorbeeld zwaar afkeurend tegenover het gedrag van de Britse suffragettes. Dit ontlokte de Nederlandse critica Aukje Holtrop ooit deze opmerking: ‘Aletta Jacobs, de succesvolle bestrijdster van autoriteiten, was zelf een autoriteit geworden, een voor onze begrippen heel ouderwetse, wereld- vreemde autoriteit’.[15] Jacobs’ vertoog wordt gedomineerd door een typisch koloniale stem: zelfverzekerd, met de nadruk op kennis, autoriteit, actie en onverschrokken handelen.

Hoewel er vele overeenkomsten zijn in de manier waarop Aletta Jacobs Zuid-Afrika en Nederlands-Indië beschrijft, zijn er ook grote verschillen. Dit is vooral het gevolg van de politieke verhoudingen in die tijd. Formeel had Nederland niets meer te maken met Zuid-Afrika, sinds zij de Kaapkolonie in 1804 aan de Britten had verloren. De Indische archipel daarentegen was nog steeds een kostbare parel in de kroon van de Oranjes.

In Zuid-Afrika beschrijft Jacobs hoe ze zich onder de eens zo trotse Republikeinse Afrikaners begeeft, die Britse onderdanen waren geworden nadat ze in 1902 de Boerenoorlog hadden verloren. Net als vele van haar landgenoten had Jacobs zich zeer begaan getoond met het lot van de Boeren tijdens de vrijheidsoorlog van 1899 tot 1902. Ze had zelfs naar Zuid-Afrika willen af reizen om medische bijstand te verlenen in de concentratiekampen voor vrouwen.[16]

Maar hoewel ze duidelijk zeer opgetogen is kennis te maken met ex-generaals uit het Boerenleger – zoals de oude president Stern, Louis Botha en J.C. Smuts – steunt ze de Afrikaanders niet onvoorwaardelijk. Op tal van punten distantieert ze zich van hen en laat ze zich laatdunkend uit over de Zuid-Afrikaanse omstandigheden in vergelijking met die in Europa. Omdat zij tot de culturele en intellectuele elite behoort van een in die tijd befaamde koloniale macht, kijkt zij naar de blanke Zuid-Afrikanen met een mengeling van solidariteit en koloniale minachting. Die houding verklaart deels ook de afstandelijke, berispende en beschuldigende toon van haar commentaar op de rassenverhoudingen in Zuid-Afrika.

Jacobs beweert dat haar ‘spreken met kleurlingen, of het liefkoozen van de zwarte negerkindertjes’ betekent dat zij zich ‘met een kleurling op een voet van gelijkheid onderhoudt’.[17] Deze door haarzelf waargenomen gelijkheid is zeer betrekkelijk. Een paar maal leidt haar houding zelfs tot in onze moderne ogen uitermate gevoelloze opmerkingen. Zo schrijft Jacobs ergens, zonder een spoor van ironie: ‘Mrs Catt heeft reeds den wensch geuit om op haar verjaardag van ons zoo’n klein nikkertje cadeau te krijgen, maar het mag dan niet grooter worden.'[18] Iemand die de zwarte bevolking consequent beschrijft als ‘kindertjes’ en ze klein wil houden, maakt een scherp onderscheid tussen de eigen, beschaafde identiteit en de onvolwassen of ‘nog- niet-mensgeworden Ander’.[19]

Aletta Jacobs en Carrie Chapman in China, 1912 Apartheid

Ten aanzien van Nederlands-Indië slaat Jacobs een andere toon aan. Zodra de dokter voet aan wal zet in Nederlands-Indië, valt zij onmiddellijk ten prooi aan een trotse onstuitbare bezitsdrang, die heel haar beeldvorming van de mensen op Java en Sumatra kleurt. Ze twijfelt geen seconde aan de rechtmatigheid van de Nederlandse heerschappij over de verre Aziatische eilanden. Ze geeft krachtig uiting aan de koloniale stem door Oost-Indië te kenschetsen als het vanzelf sprekende en ‘natuurlijke’ object van koloniale heerschappij. Als Jacobs bepaalde aspecten van de koloniale overheersing kritisch benadert, is dit slechts bedoeld om het kolonialisme te verbeteren, niet om het uit te bannen.[20]

Uit vele opmerkingen blijkt hoe trots ze is op het Nederlandse bestuur van Oost-Indië. Zo schrijft ze: ‘Wat een macht van ongecultiveerde gaven ligt er voor ons land nog te oogsten, als wij de Javaansche vrouwen, evengoed als de mannen, de gelegenheid tot ontwikkeling openen’.[21] Ook is zij van mening dat ‘Nederland (…) van het nog veel warmer Java een land [heeft] gemaakt, waar men even rustig en veilig kan leven als in elk ander beschaafd land’. Ze noemt de Javanen ‘tevreden’. ‘Allen roemen de wijze waarop dit land door Nederland geregeerd wordt,’ zo beklemtoont zij.[22]

Haar opmerkingen aangaande de rassenverhoudingen in Indië zijn veel minder veroordelend van toon dan haar kritische beschouwingen over Zuid-Afrika, Mozambique en Brits-Indië. Dit is waarschijnlijk te danken aan haar geloof in de rechtschapenheid van het Nederlandse regentschap. In Zuid-Afrika ervoer Jacobs zichzelf ‘als een moederlijke vriendin’ en de inlanders als ‘kinderen … die slechts leiding noodig hebben’.[23] In Nederlands-Indië daarentegen betitelt ze de lokale bevolking slechts zelden als ‘kinderen’; ze heeft het zelfs over ‘hare native sisters’.[24] Over het algemeen is haar houding echter zeer bezitterig (‘onze inlanders’). Haar schrijven staat bol van de ouderlijke beeldspraak: een staaltje van retoriek dat vaker gebruikt wordt om koloniale overheersing te rechtvaardigen.[25]

Is er dan niets dat Aletta Jacobs’ geloof in de rechtmatigheid van de Europese overheersing in Zuid-Afrika en Nederlands-Indië aan het wankelen brengt? Jacobs heeft weliswaar een afkeurende houding tegenover strikte apartheid in de landen die ze bezoekt (bijvoorbeeld Zuid-Afrika en Brits-Indië), maar denkt nooit serieus na over de mogelijkheid dat de inlandse bevolking in opstand komt en op een dag haar eigen land wil besturen.[26] Ze is helemaal van haar stuk als ze in het Nederlands-Indische Sindanlanka in Het Tijdschrift leest over een politieke beweging die ‘Indië voor de Indo’s’ nastreeft. Later hoort ze tot haar opluchting dat het ‘gelukkig’ maar een fictieve partij is, bedacht door hoofdredacteur Douwes Dekker. Dit incident spoort haar echter wel aan om zich een nog uitgesprokener voorstander te tonen van de Nederlandse voogdij over de Indiërs. Als de Javanen en de Maleisiërs er nu maar toe bewogen zouden kunnen worden zichzelf in de eerste plaats als Nederlanders te beschouwen. Dan zouden de problemen de wereld uit zijn, zo redeneert Jacobs in navolging van de Nederlandse oriëntalist Snouck Hourgronje.[27]

Aletta Jacobs in china. Foto uit de collectie IAV Atria nummer:100003768

Aletta Jacobs en Carrie Chapman Catt staan met bagage en omstanders op het station van Shanghai in China, 1912, fotograaf onbekend, Collectie IAV-Atria

‘Aangeklede inlanders’

Twee kwesties die Jacobs’ hart en pen bezielden verdienen speciale aandacht. Dit betreft ten eerste de ‘kleurlingen’ – de mensen van gemengd ras – die ze in Zuid-Afrika zag en ten tweede het landschap van de Indische archipel. Beide onderwerpen zijn belangrijke stijlfiguren in het koloniale vertoog. In Zuid-Afrika spreekt Aletta Jacobs zich nogal obsessief en in negatieve zin uit over mensen van gemengd ras, terwijl ze zich relatief bewonderend uitlaat over de zwarten als ‘oprechte natuur kinderen’. Verder heeft ze geen goed woord over voor zwarten die zich in westerse kledij steken en trachten zich westerse gebruiken eigen te maken. Ze beschrijft hen als ‘allerbespottelijkst’ en ‘allerdwaast’. Ze neemt zelfs zonder meer Mrs Catts opmerking over dat ‘[een] aangeklede inlander onprettig aandoet’. Om vervolgens bepaald lyrisch te worden: ‘Onze mooie, slanke, naakte mannen en vrouwen, met hun glad gepolijste, ebbenhouten huid, alleen met koraalsnoeren gekleed, waren oneindig interessanter.'[28]

Nadat Jacobs zich in gloeiende bewoordingen had uitgesproken over raszuivere zwarten en ‘halfbloeden’ in Zuid-Afrika, kon er bij de Nederlandse lezers geen misverstand meer bestaan over haar standpunt inzake raszuiverheid en rassenvermenging. De superioriteit van de Europeanen moest in stand worden gehouden door mensen van gemengd ras negatief tegemoet te treden. Zij bedreigden immers het koloniale idee van twee gescheiden werelden – één voor Europeanen en één voor de inheemse bevolking.[29]

Een paar maanden later, in Nederlands-Indië, weet ze een expliciete discussie over de netelige kwestie van rassenvermenging handig te omzeilen. Een – groot deel van de Indisch-Nederlandse gemeenschap bestond immers reeds uit nakomelingen van Nederlandse vaders en inheemse moeders. Slechts één keer schrijft ze hier iets over, als ze een landbouwschool bezoekt waar ‘halfbloedkinderen’ op zitten. Ze beschrijft de school op zo’n manier dat duidelijk wordt dat deze kinderen in haar ogen een speciale behandeling nodig hebben voordat ze in de maatschappij opgenomen kunnen worden. Ze beschouwt hen als een sociaal probleem en noemt hen zelfs ‘arme slachtoffers’.[30]

Over het geheel genomen is Aletta Jacobs’ stijl journalistiek. Wat haar Reisbrieven lezenswaard maakt zijn dan ook vooral de interessante onderwerpen, zo af en toe haar humor en de heldere manier waarop ze haar observaties weergeeft. Toch is het mogelijk om passages in haar tekst aan te wijzen waar de stijl in plaats van de inhoud op de voorgrond staat. In dergelijke stukken slaagt de praktische taal er niet altijd in ‘poëtische’ tweelingzuster te overstemmen. Jacobs maakt dan gebruik van allerlei door de formalisten gedefinieerde kunstgrepen, zoals het aanbrengen van patronen, het verruwingsmechanisme en vertragende effecten.[31] Op bepaalde plaatsen is Jacobs’ tekst zelfs duidelijk ‘poëtisch’: de stilistische kenmerken krijgen de overhand, de bijvoeglijke naamwoorden stapelen zich op en het zinsritme versnelt zich. Zo staan de reisbrieven vol met enthousiaste beschrijvingen van het landschap van de Indische archipel.

Het landschap raakte Aletta Jacobs echter niet alleen in esthetische zin. Minstens zo belangrijk vond ze het potentiële nut van het land voor de Nederlanders. Ze bespreekt de baaien, de steden en het klimaat met deze nutsgedachte in, het achterhoofd. De ‘zuivere’ inlandse bevolking dient ter verfraaiing van de exotische, maar beheersbare omgeving. Hun traditionele kledij, muziek en dans en hun ‘hoog peil van beschaving’ bevestigen dat zij op de hen toegewezen plaats in de koloniale hiërarchie blijven. Maar meer dan in hun uiterlijk is Jacobs geïnteresseerd in hun natuurlijke neigingen, zoals verschillende gradaties in gehoorzaamheid en vlijt, omdat die ‘neigingen’ bepalen tot welk nut ze de Nederlanders kunnen strekken.

Het is duidelijk dat Jacobs in Nederlands-Indië rondreist als vertegenwoordigster van de Eurokoloniale ondernemerszin. Ze neigt naar een panoramische blik; ‘uitzichten’ worden veelvuldig benadrukt. Pratt stelde een aantal jaar geleden dat een dergelijke Europese blik, ‘die de ruimtelijke mogelijkheden in zich opneemt, tegelijkertijd bewust de mogelijkheden in de tijd weet te evalueren – de potentie voor een Euro koloniale toekomst in te schatten, in de vorm van grondstoffen die aangeboord kunnen worden, overschotten die verhandeld kunnen worden, steden die gebouwd kunnen worden’.[32] Zo doet Jacobs serieuze voorstellen voor de beste locatie voor een toekomstige universiteit en voor het verplaatsen van de hoofd stad van Batavia naar Bandoeng. Ook vermeldenswaard is dat zij landbouwgrond even mooi vindt als maagdelijk landschap: de vervulde belofte naast het (voor)uitzicht op vervulling.

‘Negervereerster’

Hoe is Jacobs’ koloniale stem en haar vrij harteloze heersersblik nu in verband te brengen met het doel van haar wereldreis met Mrs Catt: de strijd voor het universele kiesrecht? Haar tekst laat zien dat Jacobs – die met veel succes de machtsbeperkingen voor vrouwen uit de grote stad naast zich neer legde – maar weinig inspanningen verrichtte om de inwoners van de koloniën aan meer macht te helpen. De reden voor deze tegenstrijdige houding ligt in het feit dat Jacobs de inheemse bevolking juist wilde zien als ‘kindertjes’ en hun land als ‘één groote, woeste vlakte, bewoond voor het overgroote deel door inboorlingen, dat als het ware wacht op energieke blanken om het tot ontginning te brengen’.[33]

Het blijft in de Reisbrieven opvallend stil rond het stemrecht voor de inheemse bevolking van de koloniën. Hieruit blijkt duidelijk dat Aletta Jacobs hen nooit als haar gelijken beschouwde. Het is verleidelijk dit af te doen als een uiting van de tijdgeest. Uit een vergelijking met Jacobs’ tijdgenote en I ‘geestverwante’ Olive Schreiner blijkt echter dat dit niet juist is. Nog voordat Jacobs Schreiner (met veel moeite) opzoekt in het kleine Karoo- dorp De Aar in Zuid-Afrika, beschrijft ze haar al als een ‘blinde negervereerster’.[34] Tijdens hun ontmoeting, die een volle dag duurde, zal Schreiner zich zeker uitgesproken hebben over de rechten van de zwarte bevolking. Haar standpunt in deze was niet voor tweeërlei uitleg vatbaar: ‘Waar we naar streven (…) is een Zuid-Afrika (…) groots in vrijheid (…), dat elke man en vrouw in het land, ongeacht ras, sekse, taal of kleur, de grootst mogelijke vrijheid en rechtvaardigheid biedt, groter dan waar ook ter wereld.'[35]

Jacobs’ houding ten opzichte van de inheemse bevolking en hun land leidt ertoe dat ze het kiesrecht voor blanke Zuid-Afrikaanse vrouwen bepleit, waarbij ze zich ervan bewust is tegelijkertijd de zaak van de blanke Zuid-Afrikaanse mannen te dienen. Deze waren erop uit om de paar zwarte mannen die wel stemrecht hadden in de Kaapkolonie eruit te werken.[36] Om de politieke rechten van de inheemse bevolking bekommert ze zich kennelijk niet. Ironisch genoeg viel haar bezoek aan Zuid-Afrika praktisch samen met de oprichting van het ANC in 1912.

Het gedeelte van de Reisbrieven dat over Nederlands-Indië gaat, bewijst dat Jacobs’ houding ten opzichte van de non-universaliteit van het stemrecht zich niet tot Zuid-Afrika beperkte. Bij wijze van uitzondering wordt een kiesrechtbijeenkomst in het Javaanse Djokja niet alleen bijgewoond door Nederlandse en enkele Indisch-Nederlandse vrouwen, maar ook door vier Javaanse prinsessen en twee jonge Javaanse leraren in opleiding. Uiteraard vat Jacobs hun aanwezigheid niet op als een teken dat zij streven naar zelfbeslissingsrecht en zelfs onafhankelijkheid van het koloniale bestuur. Volgens haar bewijst het ‘dat het Indische publiek ontvankelijk is voor rechtvaardigheid en gaarne genegen is de strijd voor vrouwenkiesrecht in Nederland te helpen steunen’.[37] Ze legt de aanwezigheid van de Indische vrouwen dus uit als een gebaar van solidariteit met de vrouwen in het verre Holland!

Dergelijke opmerkingen maken duidelijk hoe eurocentrisch Jacobs’ gedachtenwereld was. Ondanks het feit dat ze een feministe was en in veel opzichten een vooruitstrevende vrouw, laat een gedetailleerde lezing van haar reisbrieven zien dat ze gevangen zat in een koloniale kijk op de wereld, net als de meeste van haar tijdgenoten.

Met dank aan het Sentrum vir Wetenskapsontwikkeling van die Raad vir Geesteswetenskaplike Navorsing in Pretoria voor de financiële steun.

Ena Jansen is wetenschappelijk medewerker bij het Instituut Afrikaans en Nederlands van de Universiteit van Witwatersrand (Johannesburg, Zuid-Afrika).

Aletta Jacobs en Carrie Chapman Catt tuin American Club in Hankou, China (1912). Nummer:100003707 Collection IAV Atria

Aletta Jacobs en Carrie Chapman Catt op reis ten behoeve van propaganda voor het vrouwenkiesrecht. Zij zitten op een bankje, Jacobs met parasol, in de tuin van de American Club in Hankou, China. 1912, fotograaf onbekend, Collectie IAV-Atria

Noten

1. Dr. Aletta Jacobs, Reisbrieven uit Afrika en Azië – benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen. Eerste Deel en Tweede Deel. Almelo: W. Hilarius, 1913.
2. Zie hierover Martin Bossenbroek, Holland op zijn breedst: Indië en Zuid-Afrika in de Nederlandse cultuur omstreeks 1900. Amsterdam: Bert Bakker, 1996.
3. Haar brieven werden met onregelmatige tussenpozen gepubliceerd, meestal op de redactionele pagina van De Telegraaf; naast de politieke spotprent. Zie bijvoorbeeld ‘Ons verblijf te Kaapstad'(12 september 1911) en ‘Penang en Medang’ (2 mei 1912).
4. Reisbrieven, Voorwoord.
5. Een deel van de brief ‘Ons verblijf in Kimberley’ is herdrukt in Bzzlletin 203 (februari 1993), p. 21-24. Af en toe worden de reisbrieven gebruikt als bron, bijvoorbeeld voor de scriptie van B.M.H.Roemaat, Vijf feministen in Nederlands-Indië: Een aanzet tot verder onderzoek naar de banden tussen het Nederlandse feminisme en de vrouwenbeweging in Nederlands-Indië (1870-1913).
6. Zie: Matie-Anne van de Griek en Marijke Huisman. ‘Vrouwen van toen als voorbeeld voor nu?’ In: Savante, zomer 1997, p. 4.
7. Jacobs heeft heel wat hindernissen waarmee vrouwen geconfronteerd werden uit de weg geruimd. Daarom kreeg ze in Nederland terecht de eretitel ‘koningin-moeder van het feminisme’. In haar laatste levensjaar, op 23 oktober 1928. schreef ze: ‘Ik ben blij dat ik de drie grote doelen in mijn leven in vervulling heb zien gaan tijdens mijn leven (…): de openstelling van alle studies voor vrouwen en de uitoefening van alle beroepen; het Moederschap als een kwestie van willen en niet meer als moeten; en de politieke gelijkstelling van vrouwen.’ Zie: Mineke Bosch en Annemarie Kloosterman. Lieve dr. Jacobs: Brieven uit de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht, 1902-1942. Amsterdam: Feministische Uitgeverij Sara. 1985, p. 226. Zie ook: Aletta Jacobs, Herinneringen. Amsterdam: Uitgeverij Contact. 1995 (oorspronkelijk 1924).
8. Zie: Sara Mills, Discourses of Difference: An Analysis of Women’ s Travel Writing and Colonialism. London/New York: Routledge, 1993. Mills heeft het op p. 27 over ‘indomitable eccentric spinsters’.
9. Met ‘post-Said’ refereer ik aan Edward Saids befaamde boek Orientalism uit 1978 (herdruk London: Penguin, 1991). Zie voor postkoloniale standpunten bijvoorbeeld: Gayatti Chakravorty Spivak, ‘Three Women’s Texts and a Critique of Emperialism.’ In: Henry Louis Gates jr. (ed.), ‘Race’, Writing and Difference. Chicago: University of Chicago Press. 1986; Bill Ashcroft. Gareth Griffits and Helen Tiffin, The Empire Writes Back: Theory and Practice in Post-Colonial Literatures. London: Routledge, 1989; Mary Louise Pratt, Imperial Eyes: Travel Writing and Transculturation. London: Routledge. 1992; David Spurr, The Rhetoric of Empire: Colonial Discourse in Journalism, Travel Writing and Imperial Administration. Durham: Duke University Press, 1993.
10. Pratt. 1992.
11. Zie Mills. 1993, p. 18.
12. Mills, 1993, p. 22.
13. Reisbrieven, p. 499-500.
14. Zie bijvoorbeeld op de pagina’s 434, 439 en 485 van Reisbrieven.
15. Aukje Holttop, ‘Een vasthoudende dame.’ In: Vrij Nederland 27 mei 1978.
16. De Britten weigerden haar echter de nodige reisdocumenten te verstrekken, vermoedelijk vanwege haar openlijke protest tegen de Britse inmenging in Zuid-Afrika. Zie Jacobs, Herinneringen, p. 152-153.
17. Reisbrieven, p. 98.
18. Ibidem, p. 97.
19. Jacobs’ referenties aan ‘kindertjes’ zijn te vinden op de pagina’s 140, 142 en 144 van Reisbrieven. De term ‘not-yet-human Omer’ is afkomstig van Spivak (1986: 266).
20. Met dank aan Mills, die een soortgelijke opmerking maakt over Mary Kingsleys bezoek aan West-Afrika (1993: 153).
21. Reisbrieven, p. 476. Ook op de pagina’s 403, 412, 413 en 429 komt Jacobs’ trots op het Nederlands bestuur naar voren.
22. Reisbrieven, p. 507-509.
23. Ibidem, p. 454.
24. Ibidem, p. 425.
25. Zie Pamela Pattynama, ‘Secrets and Dangers: Interracial Sexuality in Louis Couperus’ The Hidden Force.’ In: Julia Clancy Smith en Frances Gouda (eds.), Domesticating the Empire: Languages of Gender, Race, and Family Life in French and Dutch Colonialism 1830-1962. Charlottesville: University Press Virginia, 1997.
26. In Rhodesië noteert ze dat als de 300.000 zwarten niet zo ‘goedaardig van karakter’ waren, ze de 17.000 blanken nooit gehoorzaam zouden blijven (Reisbrieven, p. 144). De uitgestrektheid van India en de hitte die er heerst maken dat ze zich afvraagt of men er misschien beter aan zou doen het land over te laten aan de Indiërs.
27. Reisbrieven, p. 472.
28. Ibidem, p. 144.
29. Zie Pattynama, 1997. Zie ook Ivan Wolffers,’Tuchtigen – er zit niets anders op.’ In: Cultureel Supplement NRC Handelsblad: 2 mei 1997. Overigens werd in 1911 in Londen het ‘First Universal Races Congress’ gehouden. Uit de voordrachten over ‘interraciale problemen’ blijkt dat de zogenaamde halfbloeden de politici en wetenschappers voor een groot probleem stelden.
30. Reisbrieven, p. 483.
31. Zie Dennis Porter, Haunted Journeys: Desire and Transgression in European Travel Writing. Princeton: Princeton University Press, 1991, p. 6.
32. Zie Pratt (1992: 61) in haar beschrijving van John Barrows Zuid-Afrikaans dagboek.
33. Reisbrieven, p. 143.
34. Ibidem, p. 98.
35. Schreiner, geciteerd door Cherryl Walker in The Women’s Suffrage Movement in South Africa. Cape Town: University Centre for African Studies, Communications No. 2, 1979, p. 21. Na Schreiners dood verzocht haar man zelfs Schreiners naam niet te noemen tijdens de festiviteiten ter ere van het kiesrecht voor blanke Zuid-Afrikaanse vrouwen in 1930, uit respect voor haar standpunt: ‘Een wet die de ene onrechtvaardigheid, tegenover een sekse, opheft door er een andere, tegenover een ras, voor in de plaats te stellen, zou zij helemaal niet als een overwinning beschouwd hebben.’ Jacobs moet op de hoogte zijn geweest van Olive Schreiners ideeën, aangezien zij kort voor haar wereldreis diens boek Woman and Labour vertaald had (De vrouw en arbeid. Amsterdam: P.N. van Kampen, 1911).
36. Zie hierover ook: Ena Jansen, “‘Wij meenden evenwel voor Zuid-Afrika onzen plicht gedaan te hebben.” Die Suid-Afrikaanse gedeelte van Dr. Aletta Jacobs van Amsterdamse “Reisbrieven uit Afrika en Azië” (1913).’ In: Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans, jrg. 4 (1997), nr. 1 juni).
37. Reisbrieven, p. 486.

Delen:

Gerelateerde artikelen