Abortustijdlijn | 1968-1971: De eerste klinieken en abortus als vrouwenzaak

groep vrouwen met spandoeken waarop staat: baas in eigen buik, b'kruisteken''sschop zeepsop, van agt drijft af

Foto van abortusdemonstratie op het Binnenhof. Fotograaf Hans Peters / Anefo, Nationaal Archief, CC0

In 1967 was de abortusdiscussie* in de samenleving op gang gekomen. De daaropvolgende jaren zagen veel en snelle ontwikkelingen. Dankzij de ‘tweede feministische golf’ verschoof abortus van een onderwerp voor experts naar iets waar de vrouw** zelf over moest beslissen. Tegelijkertijd ontstonden de eerste abortusklinieken in Nederland. 

1967: De abortusteams

Toen de toestroom van abortusverzoeken bij het Wilhelmina Gasthuis op gang kwam na het tv-optreden van Kloosterman, moest men snel een werkwijze bedenken. Met dit doel werd zo het eerste abortusteam van Nederland opgericht. Een gynaecoloog, psychiater, maatschappelijk werker, psycholoog en de verwijzende huisarts: samen zouden zij via een multidisciplinaire benadering objectief bepalen of een vrouw wel of niet in aanmerking kwam voor een abortus. Ze spraken uitgebreid met de vrouw en overlegden vervolgens onderling. Kloosterman herinnerde zich dat er soms avondenlang over één vrouw werd gepraat. Ook in andere Nederlandse ziekenhuizen ontstonden al snel abortusteams, ook wel abortuscommissies genoemd. 

Na verloop van tijd moesten de teams echter concluderen dat ze niet werkten. Er waren geen universele, objectieve criteria om abortus toe te staan. Door hun ervaringen zagen zij in dat het moment waarop men spreekt van het begin van een mensenleven subjectief is. Ze begonnen de gevoelens en waarden van de vrouw als belangrijkste criterium te zien. Dit inzicht zou de basis vormen voor de toekomstige abortushulpverlening. Tussen 1970 en 1972 veranderde het standpunt van de abortusteams van ‘nee, tenzij’ naar ‘ja, tenzij’: abortusverzoeken werden vanaf nu in principe altijd goedgekeurd. De belangrijkste functie van de teams verviel daarmee en ze hieven zichzelf daarmee in feite op. 

1968: Man-Vrouw-Maatschappij

De heropleving van het feminisme in Nederland begon in 1967 met Het onbehagen bij de vrouw van Joke Smit. Een jaar later richtte zij met Hedy d’Ancona, die zich later ontpopte tot politica, Man Vrouw Maatschappij (MVM) op. Al snel werd de legalisering van abortus één van hun eisen. Dit was een belangrijke verandering in het abortusdebat. Vrouwen deden nu zelf mee aan het debat, waar tot dan toe alleen deskundigen het woord voerden. Ook de legaliseringseis was nieuw. Tot dan toe wilden hervormers een verruiming van de mogelijkheden voor abortus, maar niet dat het uit het Wetboek van Strafrecht zou verdwijnen.  

vrouwenteken met daarin een vuist in rood op groene achtergrond en tekst dolle mina

Handgemaakte poster door Charlie van den Berg en Robin Morgan (1970), Collectie IAV-Atria. 

1969: Dolle Mina

“Baas in eigen buik” is waarschijnlijk de bekendste leus uit de abortusstrijd. Op 14 maart 1970 liep een groep Dolle Mina’s een gynaecologencongres in Utrecht in. Zij ontblootten hun buiken met daarop de betreffende tekst en deelden flyers uit. Deze actie liet meteen zien waar Dolle Mina goed in was: haar manier van actievoeren was nieuw, provocerend, en bovenal erg goed in het aantrekken van media-aandacht. 

Opgericht in september 1969, werd de feministische actiegroep Dolle Mina al gauw één van de bekendste gezichten van de ‘tweede feministische golf’ in Nederland. Al snel hebben ze ook een eigen abortuswerkgroep, die zich richt op het publiek. Dolle Mina organiseert onder andere het voorlichtingsevenement Op de vrouw af in 1970, waar ook aandacht wordt besteed aan abortus.   

Dat feministische organisaties abortus als speerpunt opnamen, gaf blijk van een belangrijke verandering in de manier waarop over abortus gesproken en gedacht werd in de maatschappij. Tot dan toe was het een medische zaak geweest, waar de deskundigen over moesten oordelen. Nee, zeiden vrouwenorganisaties nu, de vrouw beslist. Abortus werd door vrouwen neergezet als laatste onderdeel van de bevrijding van de vrouwelijke seksualiteit; na de eerdere introductie van de anticonceptiepil. Misschien nog wel belangrijker was hun positionering van abortus als essentieel onderdeel van de zelfbeschikking van de vrouw. Omdat een abortus de mogelijkheid geeft zelf te bepalen of en wanneer een gezin te stichten of uit te breiden. Dit maakt het mogelijk om controle uit te oefenen over eigen lichaam en leven(sloop). Zo werd abortus een essentieel onderdeel van het debat over emancipatie van vrouwen.

1969 – 1970: Stimezo’s publiekscampagne

De oprichting van gespecialiseerde abortusklinieken, zoals die ook nu nog bestaan, vindt zijn oorsprong eind jaren ‘60. Huisartsen in Nederland waren in 1969-1970 erg ontevreden over de abortushulpverlening door de abortusteams en de teams zelf konden alle abortusverzoeken niet aan. Er ontstonden daarom allerlei nieuwe initiatieven voor abortushulpverlening. Zo besloot een aantal huisartsen dan maar zelf abortus uit te voeren in hun praktijk, zoals Frans Wong in Amsterdam. Andere huisartsen gingen in groepjes samenwerken om een kliniek op te zetten. 

Een bijzonder invloedrijk initiatief was dat van de Rotterdamse psychiater C. Th. Van Schaik. Op 26 juni 1969 richtte hij samen met journalist Peter van Eeten de Stichting voor Medisch Verantwoorde Zwangerschapsonderbreking op, afgekort Stimezo. Stimezo had twee doelen: de opening van een abortuskliniek en het beïnvloeden van de publieke opinie. Oorspronkelijk was Van Schaik niet van plan zelf een kliniek op te zetten, maar dit veranderde toen ziekenhuizen en gynaecologen niet overgehaald konden worden om abortus uit te voeren.  

Om brede steun te krijgen, startte Stimezo een grootschalige publiciteitscampagne. Begin 1970 werd een bericht aan de redacties van meer dan 112 bladen geschreven. Hierin werd gevraagd om financiële bijdragen en steunbetuigingen, die ze onder andere kregen van maatschappelijke organisaties als Dolle Mina en MVM. In het najaar plaatsten diverse bladen gratis de affiches van Stimezo. 

De aandacht bereikte een hoogtepunt toen de radio- en televisieomroep VARA in december 1970 een inzamelingsactie opzette voor Stimezo. VARA stelde echter als voorwaarde dat er een landelijke organisatie zou komen. Daarom werden initiatieven voor abortusklinieken elders in Nederland gebundeld met die uit Rotterdam. Stimezo-Nederland ontstond 3 dagen voor de televisieactie. Het doel was om geld in te zamelen voor de afdelingen en eventueel het coördineren van de werkzaamheden. Met de actie werd 200.000 gulden opgehaald.  

1970: Het eerste wetsontwerp

Op 25 juni 1970 dienden de PvdA-Kamerleden Jan Lamberts en Hein Roethof het eerste wetsvoorstel in ‘ter wijziging van de strafbepalingen zwangerschapsverstoring’. Ze wezen op de veranderde houding van Nederlanders tegenover abortus en waren ontevreden met het trage handelen van het kabinet. Ze wilden dat abortus als misdrijf tegen het leven en als misdrijf tegen de zeden uit het Wetboek van Strafrecht verdween. Naar Brits voorbeeld zou abortus worden toegestaan bij een aantal medische en sociale factoren. Vrouw zouden dan samen met hun huisarts kunnen beslissen.  

Uit een enquête van de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming bleek dat bijna driekwart van de ondervraagden voor legalisering van abortus was en slechts 15% tegen. Hoewel Lamberts en Roethof de publieke opinie dus aan hun kant hadden, leek de wet politiek niet haalbaar. De liberalen zouden niet hun samenwerking met de christelijke partijen op het spel zetten, die het niet met het progressieve wetsvoorstel eens waren.  

Dit eerste wetsontwerp voor de legalisering van abortus zou geenszins het laatste zijn. De politiek bleef meer dan 10 jaar lang in de ban van de abortusdiscussie. Het was één van de centrale thema’s bij verkiezingscampagnes.  

1970 – 1974: Anti-abortusorganisaties

Nu de voorstanders van legalisering van abortus zich georganiseerd hadden, Stimezo was opgericht en een wetsvoorstel was opgesteld, gingen ook de tegenstanders van de legalisering van abortus zich organiseren. In 1970 werd de Stichting voor het Ongeboren Kind (SOK) opgericht in Zeist. Zij zagen de oplossing in het beter opvangen van de vrouw. Deze organisatie werd gevolgd door onder andere de Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind (VBOK) in 1971 en de Stichting ter Eerbiediging van het Menselijk Leven (EBML) in 1972. Het radicaalst was de Stichting Recht zonder Onderscheid (STIREZO), die door de Nijmeegse Pater Jan Koopman werd opgericht als reactie op Stimezo. Koopman wist de aandacht van de pers te trekken met demonstraties, spandoeken en het huis-aan-huis verspreiden van gruwelijke foto’s. De groepen kregen hun grootste invloed toen 9 van hen zich in 1974 verenigden in het Comité Redt het Ongeboren Kind (CROK). 

Waar de anti-abortusgroepen zich eerst nog vooral beriepen op de grondwet, de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens of de strafwet, verschoof de redenatie gaandeweg naar religieuze argumenten. 

Foto van demonstratie bij Bloemenhovekliniek door Pater Koopman (1975). Collectie Fotopersbureau De Boer, Noord-Hollands Archief, CC0.

1970: Nieuwe abortustechnologie

Tot de jaren ’60 werd abortus in het eerste trimester in Nederland gedaan met een curette, een soort schrapertje. Dit was echter niet pijnvrij voor de vrouw en het ging niet altijd in één keer goed. Innovatie op dit gebied kwam uit China. Daar stimuleerde de staat in de jaren ’50 de ontwikkeling van nieuwe technieken voor geboortebeperking.

In 1958 bedacht een aantal Chinese artsen de zuigcurettage (vacuümaspiratie). Door middel van een drukverschil kon de abortus veel gemakkelijker, minder gevaarlijk en vrijwel pijnloos bij plaatselijke verdoving worden uitgevoerd. Door het zuigertje aan te sluiten op een elektrisch motortje werd de techniek nog verder verbeterd. Vanuit China verspreidde de zuigcurettage zich naar de Verenigde Staten, waar Van Schaik van Stimezo vervolgens heen reisde om de techniek te leren. In 1970 bereikte de zuigcurettage Nederland, waar onder andere Frans Wong het in zijn praktijk toepaste. Binnen een paar jaar had het de reguliere curettage als belangrijkste instrument voor abortushulpverlening vervangen, waardoor vrouwen niet meer in de abortuskliniek hoefden te overnachten.  

1971: De eerste abortusklinieken

Door politici werd volop gediscussieerd over de legalisering van abortus, maar ze liepen ondertussen achter de praktijk aan. Met dank aan de publieksactie van Stimezo konden in 1971 de eerste abortusklinieken worden opgericht. 

Klinieken-in-wording konden geld lenen van het opgehaalde bedrag om hun kliniek van de grond krijgen. Hun inkomsten betaalden de lening vaak snel terug, waardoor datzelfde geld weer een nieuwe kliniek kon ondersteunen. De eerste abortuskliniek in Nederland was het Mildredhuis in Arnhem, dat op 27 februari 1971 haar deuren opende. Datzelfde jaar kwamen er in Beverwijk, Utrecht, Amsterdam, Den Haag en Rotterdam klinieken van de grond. Hoewel abortus niet legaal was in Nederland, werden de klinieken gedoogd. Dit maakte praktisch een einde aan de illegale abortus door medisch onbevoegden en het reizen naar Engeland voor een abortus. Vanaf toen wisten buitenlandse vrouwen juist de Nederlandse klinieken te vinden.  

Foto van de voordeur van het Mildredhuis. Fotograaf Gerth van Roden (1979), Gelders Archief, CC-BY-NC-ND-4.0.

* Met ‘abortus’ verwijzen wij in deze tijdlijn naar ‘abortus provocatus’, oftewel het opzettelijk afbreken van een zwangerschap.
** Niet alleen vrouwen kunnen zwanger worden: dit geldt bijvoorbeeld ook voor sommige transmannen en non-binaire personen. In deze tijdlijn verwijzen wij met ‘vrouwen’ naar alle mensen die zwanger kunnen raken.

Bronnen:

Lees verder:

Jet van Swinderen, student BA History, stagiair Onderzoek & Beleid en Collecties 

Delen:

Gerelateerde artikelen