Suze Groeneweg – biografie
Suze Groeneweg was de eerste vrouw in de Tweede Kamer.
Ze werd als Suzanna Groeneweg geboren op 4 maart 1875 te Strijensas in de Hoekse Waard, en overleed op 19 oktober 1940 te Barendrecht. Ze groeide op in een landarbeidersgezin met twee zussen en twee broers.
Wie: Suze Groeneweg
Geboortedatum: 4 maart 1875
Geboorteplaats: Strijensas, Nederland
Sterfdatum: 19 oktober 1940
Plaats van overlijden: Barendrecht, Nederland
Alternatieve naam: Susanna Groeneweg
Het leven van Suze Groeneweg
Haar moeder, die maar heel weinig scholing had gehad, leerde zichzelf op latere leeftijd lezen en schrijven. Met dezelfde gedrevenheid spoorde ze haar intelligente dochter aan om na de lagere school door te leren. Haar vader zag het nut er niet van in, maar liet toe dat ze naar de normaalschool ging, die ze van haar 14de tot 18de jaar bezocht. Vanaf haar 16de jaar gaf ze – als ze zelf niet naar school hoefde – les op de lagere school in haar geboortedorp.
Suze studeerde in 1893 af en was de daarop volgende 10 jaar onderwijzeres in Duivendijke (Zeeland), Krimpen a/d IJssel, Dordrecht en aan het Rijksopvoedingsgesticht te Montfoort. In deze jaren werd zij veelvuldig geconfronteerd met de gevolgen van armoede en drankmisbruik in sociaal zwakke gezinnen. Zij ontwikkelde een sterk sociaal rechtvaardigheidsgevoel, hierin gesteund door haar moeder.
In 1902 werd zij lid van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers, van 1908 tot 1913 was zij bestuurslid van de Rotterdamse afdeling. In dezelfde periode was ze ook lid van de ‘Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken’; van 1920 tot 1928 was zij hoofdbestuurslid.
In 1903 werd Suze Groeneweg lid van de SDAP. Na haar verhuizing in datzelfde jaar naar Rotterdam, werd zij lid van het plaatselijk afdelingsbestuur. Zij ontpopte zich als een enthousiast propagandiste en een uitstekende spreekster, die direct en onomwonden haar boodschap wist te brengen. In 1914 werd zij hoofdbestuurslid van de partij en zou dat tot 1936 blijven.
Hoewel Suze Groeneweg streed voor vrouwenzaken, waaronder gelijke politieke berechtiging van vrouwen, hield ze zich verre van de feministen en hun diverse groeperingen. Ze wilde werken op voet van gelijkheid met de mannen en door hen op die manier gerespecteerd worden.Het klopte niet met haar gevoel voor solidariteit en het nut van samenwerking om zich met vrouwen groepsgewijs af te zetten tegen de mannen en hun instituties. Zelf zei ze hierover op een SDAP-congres in 1913: “Mijn ervaring is, dat als de vrouwen zichzelf maar op de voet van gelijkheid met den man plaatsen, zij ook volkomen als gelijken erkend worden”.
Er zat dan ook een ironisch element in het feit dat Suze Groeneweg in 1918, door middel van het een jaar daarvoor ingevoerde passieve kiesrecht voor vrouwen, als eerste vrouw in de Tweede Kamer werd gekozen, en niet Aletta Jacobs, de presidente van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht. Jacobs stond op de derde plaats van de kieslijst van de Vrijzinnig-Democratische Bond, maar ze kreeg onvoldoende stemmen om een zetel te behalen. Aletta Jacobs feliciteerde Suze Groeneweg wel, maar zij liet niet na op te merken in eigen kring dat Suze Groeneweg de benoeming te danken had aan de overdracht van stemmen van de twee boven haar geplaatste mannen op de kieslijst van de SDAP en dus eigenlijk niet als vrouw gekozen was. Ware er actief kiesrecht voor vrouwen geweest, dan had zijzelf, boegbeeld van een sterke vrouwenbeweging, meer kans gemaakt. Suze Groeneweg zou uiteindelijk tot 1937 lid van de Tweede Kamer blijven.
De intrede van Suze Groeneweg op het Binnenhof verliep niet geruisloos. Om te beginnen moest er een kleedkamer annex toilet voor haar geïnstalleerd worden. Die kwam er aan het eind van een gang die al gauw het ‘Groenewegje’ genoemd werd. Een woordspeling die tot besmuikte grappen leidde omdat het in Den Haag ook de naam van een straat is, die in die jaren door een rosse buurt liep.
De mannen in de Tweede Kamer hadden uiteraard hun manieren van omgaan met elkaar, waar dubbelzinnige en onfijnzinnige grapjes deel van uitmaakten. Enkelen van hen vreesden dat het plezier hierin verloren zou gaan als ze zich moesten bekeren tot een hoffelijker omgang nu er een vrouw in hun midden kwam. Dat viel mee. Suze Groeneweg deed geen enkel appel op traditionele omgangsvormen tussen man en vrouw. Coquetterie was haar vreemd. Zij negeerde grofheid en bepaalde zich tot de zaken waarover het moest gaan. Zij verdiepte zich altijd degelijk in de onderwerpen die aan de orde waren. Zij was een bevlogen spreekster, die haar denkbeelden op een dusdanig krachtige en waardige wijze kon overbrengen, dat ze binnen korte tijd zeer serieus genomen werd.
Zij was van vele markten thuis, maar haar belangstelling ging vooral uit naar het onderwijs (waaronder nijverheidsonderwijs voor meisjes), moederschapszorg, (arbeids)rechten voor vrouwen en drankbestrijding.
Als lid van de gemeenteraad van Rotterdam (1919-1931) en van de Provinciale Staten van Zuid Holland (1919-1937) ijverde zij voor dezelfde zaken.
Op haar initiatief kwam er in 1929 een wettelijke verlofregeling bij zwangerschap en bevalling, die echter – tegen de zin van Suze Groeneweg – alleen gold voor gehuwde vrouwen.
Zij voerde actie tegen de plannen om gehuwde ambtenaressen te ontslaan.
In 1929 ijverde zij voor de mogelijkheid om vrouwelijke burgemeesters te benoemen, hetgeen pas in 1931 een feit werd. Tevens werd het toen mogelijk om een vrouw te benoemen tot ambtenaar van de burgelijke stand. Suze Groeneweg was de eerste vrouw die daarvan gebruik heeft kunnen maken: op 9 juli 1931 werd zij met algemene stemmen hiertoe benoemd.
Hoewel zij bij het aanvaarden van de Kamerzetel haar baan als lerares opzegde, bleef zij sterk betrokken bij alles wat onderwijs, vooral aan kansarme kinderen, betrof.
Zij was scherp en direct in haar werk, maar ze bleef altijd correct en bereid om zaken te bespreken.
Bij al deze functies en activiteiten hield zij weinig tijd over voor sociale contacten. Zij leefde alleen. Op het persoonlijke vlak was zij bescheiden en terughoudend, maar graag gezien. Ze had enkele langdurende vriendschappen.
In 1936 werd zij ziek. Deze ziekte leidde tot progressieve invaliditeit. In 1937 verliet zij de politiek.
Op 30 augustus 1937 werd zij onderscheiden als Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Zij trok zich geheel terug in haar buitenhuisje in Barendrecht waar zij sinds 1933 woonde. Hier overleed zij op 19 oktober 1940, op 65-jarige leeftijd.
W.H . Vliegen, een der oprichters van de S.D.A.P in 1894, en lange tijd mede Tweede Kamerlid, was bij haar sterfbed aanwezig. Hij sprak bij haar begrafenis: “Het was het einde van een leven dat bewogen werd door liefde voor het volk en voor de vrijheid en het bestaansrecht voor allen, die de begeerte in zich dragen naar een betere tijd”.
Haar naam leeft voort in talloze straatnamen, het vormingsinstituut van de PvdA is naar haar vernoemd, en de Tweede Kamer herbergt een Suze Groenewegzaal.
Auteur biografie: Hilde Brand i.s.m. Marjet Denijs
Website: Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland
Publicaties van:
– Al geesteslicht, al wetensmacht. (1933)
– Een eereschuld aan de moeders : kamerrede gehouden op 14 maart 1929. (1929)
– Onze plicht en onze vreugde. (1927)
– Het moederschap in eere! een pleidooi voor moederschapszorg. (1e druk 1922)
– Drankbestrijding als moederschapszorg. (1921)
– Vakbeweging en geheelonthouding. (1916)
– Het algemeen vrouwenkiesrecht een mannenbelang. (1915)
– Welk belang heeft de arbeidersvrouw bij het werken der S.D.A.P.? (1906)
Literatuur over:
– Met enige schroom : pioniers van het lokaal bestuur / Jan de Roos. (2000)
– Programma symposium ‘Vrouwenarbeid 100 jaar later’ : symposium ter gelegenheid van de feestelijke herdenking van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid 1898 : 2 april 1998 / Anneloes Timmerije. (1998)
– “Van Koeriersterspad tot Klompéstraat” : tentoonstellingsboekje / Marja de Groot (samenst.). (1992)